
Jurisprudentie
BB2773
Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700215-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700215-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte alsnog in de gelegenheid gesteld de hem aangeboden transactie te voldoen, nu de betalingstermijn van het transactievoorstel ten aanzien van de hem tenlastegelegde feiten onder 3 en 4 nog niet is geëindigd.
Openbaar Ministerie ten aanzien van deze feiten niet ontvankelijk verklaard, nu de rechtbank het in strijd met de beginselen van goede procesorde acht dat verdachte is gedagvaard vóórdat deze betalingstermijn was verstreken.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700215-07
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [Adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Opel, type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[Naam medeverdachte] op of omstreeks 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een personenauto, merk Opel, Type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX] heeft weggenomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan voornoemde [Naam medeverdachte] en/of aan hem, verdachte, waarbij voornoemde [Naam medeverdachte] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk in de nabijheid van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te verblijven, teneinde voornoemde [Naam medeverdachte] in geval van onraad te kunnen waarschuwen;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 4 april 2007 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand, gelegen aan de [Adres winkelpand], heeft weggenomen een (aantal) verpakking(en) parfum en/of deodorant, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Etos, in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 23 juni 2006 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 17 juli 2006 in de gemeente Kerkrade een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van verdachte is het preliminaire verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn vervolging ten aanzien van de feiten 3 en 4 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Terzake bovengenoemde feiten is aan verdachte op 17 april 2007 een transactievoorstel toegezonden. Het voorstel is naar zijn huisadres verzonden. Daar verdachte echter vanaf 4 april 2007 in voorlopige hechtenis verbleef, heeft hij niet tijdig kennis kunnen nemen van het voorstel en de transactie niet vóór de vervaldatum kunnen betalen. De raadsman verklaart op 9 juli 2007 een faxbericht aan de officier van justitie te hebben verstuurd met de vraag of het transactieaanbod nog geldt en met het verzoek om verdachte de mogelijkheid te geven alsnog te betalen. Op dit bericht heeft de raadsman geen reactie ontvangen. De raadsman voert aan dat het niet aan verdachte te wijten is dat het transactievoorstel niet geaccepteerd is en verzoekt de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, daar het openbaar ministerie op dit moment vervolgingsrecht ontbeert, omdat het transactieaanbod nog steeds geldend is.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard het niet correct te vinden dat de raadsman op zijn faxbericht van 9 juli 2007 geen reactie heeft ontvangen van het openbaar ministerie. De officier van justitie verklaart zich niet te verzetten tegen honorering van het verweer en zegt dat verdachte de mogelijkheid moet krijgen de transactie alsnog te voldoen.
De rechtbank overweegt omtrent het gevoerde verweer dat, gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting is verklaard, de betalingstermijn van het transactievoorstel nog voortduurt en dat verdachte in de gelegenheid dient te worden gesteld de transactie alsnog te voldoen.
Het feit dat verdachte is gedagvaard voor de feiten 3 en 4 vóórdat de betalingstermijn van het transactievoorstel is verstreken, is in strijd met beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het openbaar ministerie ten aanzien van de feiten 3 en 4 niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank verklaart daarom tijdens het onderzoek ter terechtzitting in reactie op het gevoerde preliminaire verweer het openbaar ministerie niet-ontvankelijk terzake van de tenlastegelegde feiten 3 en 4.
Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair.
hij op 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Opel, type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX], toebehorende aan [Naam slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij op 4 april 2007 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand, gelegen aan de [Adres winkelpand], heeft weggenomen een aantal verpakkingen parfum en deodorant toebehorende aan Etos, in elk geval toebehorende aan een ander dan aan hem, verdachte en/of aan zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
ten aanzien van feit 1 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland te stellen richtlijnen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is. De raadsman is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een ernstig crimineel verleden of van relevante recidive bij verdachte. De raadsman stelt voor een gevangenisstraf van 8 maanden op te leggen waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie geëist, gelet op de straffen die doorgaans voor de feiten als bewezenverklaard worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit, vervat in het dossier met het parketnummer 03/530329-07, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
03/530329-07, op 2 april 2007, te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, oplichting.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer 1] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De rechtbank constateert dat er door de benadeelde partij een optelfout is gemaakt en het in het voegingsformulier vermelde bedrag van € 1305,- feitelijk € 1295,- moet zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake van de kosten van reparaties aan de auto en de zich in de auto bevindende goederen niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1] door het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 750,- en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [Naam slachtoffer 1], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart het openbaar ministerie terzake van de feiten 3 en 4 niet-ontvankelijk,
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 3 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1], [Adres slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro);
- bepaalt dat de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1], [Adres slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het laatstgenoemde slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Haeringen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 1 augustus 2007.